Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik leng aan lengde aan
jij lengt aan
hij, zij, het lengt aan
wij lengen aan lengden aan
jullie lengen aan
zij lengen aan
u lengt aan lengde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aanlengend aangelengd

aanlengen \Prononciation ?\ transitif

  1. Délayer, diluer, étendre.
    • Met water aangelengd
      Coupé d’eau.
    • Het aanlengen.
      La dilution, le mouillage, le détrempage.

Synonymes modifier

Antonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 93,7 % des Flamands,
  • 93,8 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]