achterhalen
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
Verbe modifier
| Présent | Prétérit | |
|---|---|---|
| ik | achterhaal | achterhaalde |
| jij | achterhaalt | |
| hij, zij, het | achterhaalt | |
| wij | achterhalen | achterhaalden |
| jullie | achterhalen | |
| zij | achterhalen | |
| u | achterhaalt | achterhaalde |
| Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
| zijn | achterhalend | achterhaald |
achterhalen \Prononciation ?\ transitif
- Découvrir.
- Rattraper, dépasser, rejoindre.
- Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
- La vérité comme l’huile vient au-dessus.
- Deze opvatting is achterhaald.
- Cette opinion est périmée.
- Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
- Retrouver, retracer.
- De schade achterhalen.
- Se dédommager, se rattraper (sur).
- De oorzaak van iets achterhalen.
- Rechercher les causes de quelque chose.
- Nog enkele gegevens achterhalen.
- Retrouver encore quelques données.
- De schade achterhalen.
Synonymes modifier
Dérivés modifier
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
→ Prononciation manquante. (Ajouter)
- Pays-Bas : écouter « achterhalen [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]