afdwalen
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Verbe modifier
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | dwaal af | dwaalde af |
jij | dwaalt af | |
hij, zij, het | dwaalt af | |
wij | dwalen af | dwaalden af |
jullie | dwalen af | |
zij | dwalen af | |
u | dwaalt af | dwaalde af |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
zijn | afdwalend | afgedwaald |
afdwalen \nl\ intransitif
- Être aberrant.
- Dévier, diverger, s’écarter.
- Hij is van zijn onderwerp afgedwaald.
- Il a dévié de son sujet.
- Hij is van zijn onderwerp afgedwaald.
Synonymes modifier
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,8 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- Pays-Bas : écouter « afdwalen [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]