Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français avancer.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik avanceer avanceerde
jij avanceert
hij, zij, het avanceert
wij avanceren avanceerden
jullie avanceren
zij avanceren
u avanceert avanceerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn avancerend geavanceerd

avanceren \Prononciation ?\ intransitif

  1. Avancer.

Synonymes modifier

Antonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 89,1 % des Flamands,
  • 90,2 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]