Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé de kort avec le préfixe be-.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik bekort bekortte
jij bekort
hij, zij, het bekort
wij bekorten bekortten
jullie bekorten
zij bekorten
u bekort bekortte
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bekortend bekort

bekorten \Prononciation ?\ transitif

  1. Raccourcir, abréger.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 76,9 % des Flamands,
  • 95,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]