Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

eindigen \Prononciation ?\ intransitif ou transitif

Présent Prétérit
ik eindig eindigde
jij eindigt
hij, zij, het eindigt
wij eindigen eindigden
jullie eindigen
zij eindigen
u eindigt eindigde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben/zijn eindigend geëindigd
  1. (Intransitif) Finir, cesser, prendre fin, se terminer.
    • het verhaal eindigt met zijn dood : l’histoire se termine par sa mort
    • de school eindigt om twaalf uur : la sortie des classes se fait à midi
    • dit woord eindigt op een klinker : ce mot se termine par une voyelle
    • het vruchtgebruik eindigt door... : l’usufruit s’éteint par...
  2. (Transitif) Finir, achever, terminer.
    • een boek eindigen : finir un livre

Synonymes modifier

sens intransitif
sens transitif

Antonymes modifier

Apparentés étymologiques modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,2 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.


Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]