Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Univerbation de god verdoeme (« Que Dieu le maudisse ») composé de

Interjection modifier

godverdomme \xɔd.ʋɛr.dɔ.me\

  1. (Vulgaire) Juron : nom de Dieu, putain, bordel, etc.
    • De regisseuse komt met gezag tussen. "Olala?! Olala, Arif? Staat er zo'n lekkere heks voor je, zegt hij: olala! Likkebaarden moet je dedju. Geef dat wat meer gewicht, jongen. Ge zijt koning godverdomme!" — (Filip Rogiers, « 'Ge zijt koning godverdomme!' », De Morgen, 7 mai 2005)

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,5 % des Flamands,
  • 99,2 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]