Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du latin interpretari (« interpréter »).

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik interpreteer interpreteerde
jij interpreteert
hij, zij, het interpreteert
wij interpreteren interpreteerden
jullie interpreteren
zij interpreteren
u interpreteert interpreteerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben interpreterend geïnterpreteerd

interpreteren transitif

  1. Interpréter.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,0 % des Flamands,
  • 99,1 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]