optreden
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
Nom commun modifier
optreden \Prononciation ?\ neutre (Indénombrable)
- Comportement, façon d’agir, action, intervention.
- Zij heeft een prettig optreden.
- Elle a un abord agréable.
- Zij heeft een prettig optreden.
- (Théâtre) Entrée en scène, apparition, représentation, spectacle, prestation.
- Per optreden betaald worden.
- Être payé au cachet.
- Per optreden betaald worden.
Synonymes modifier
- comportement
- apparition
Verbe modifier
| Présent | Prétérit | |
|---|---|---|
| ik | treed op | trad op |
| jij | treedt op | |
| hij, zij, het | treedt op | |
| wij | treden op | traden op |
| jullie | treden op | |
| zij | treden op | |
| u | treedt op | trad op |
| Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
| hebben | treden opd | opgetreden |
optreden \Prononciation ?\
- Intervenir, opérer.
de politie treedt op
- la police intervient
in rechte optreden
- agir en justice, ester en justice
- Se manifester, apparaître, survenir.
optreden als tolk
- servir d’interprète
- Jouer (un rôle), se produire, faire de la scène.
- iemand laten optreden <als artiest>
- produire quelqu’un.
- iemand laten optreden <als artiest>
Synonymes modifier
- intervenir
- se manifester
- jouer
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,7 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- Pays-Bas : écouter « optreden [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]