rijkdom
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
Nom commun modifier
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | rijkdom | rijkdommen |
Diminutif | — | — |
rijkdom \ɾɛjk.dɔm\ masculin
- Richesse.
Hij leefde in grote rijkdom.
Hij had niet veel geld, maar beschouwde zijn gezin en zijn gezondheid als rijkdom.
De rijkdommen die hij daar te zien kreeg, verbijsterden hem.
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « rijkdom [ɾɛjk.dɔm] »
Références modifier
- Cette page utilise des informations de l’article du Wiktionnaire en néerlandais, sous licence CC BY-SA 4.0 : rijkdom. (liste des auteurs et autrices)
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]