uitlaten
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Dérivé par préfixation de laten.
Verbe 1 modifier
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | laat uit | liet uit |
jij | laat uit | |
hij, zij, het | laat uit | |
wij | laten uit | lieten uit |
jullie | laten uit | |
zij | laten uit | |
u | laat uit | liet uit |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | laten uitd | uitgelaten |
uitlaten \Prononciation ?\ transitif
- Faire sortir, reconduire.
- een bezoeker uitlaten
- reconduire un visiteur
- een bezoeker uitlaten
- Promener, sortir.
- de hond uitlaten
- promener le chien
- de hond uitlaten
- Omettre.
- een woord uitlaten
- omettre un mot
- een woord uitlaten
Synonymes modifier
faire sortir
- uitlaten
- uitgeleide doen
promener
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « uitlaten [Prononciation ?] »
Verbe 2 modifier
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | laat uit | liet uit |
jij | laat uit | |
hij, zij, het | laat uit | |
wij | laten uit | lieten uit |
jullie | laten uit | |
zij | laten uit | |
u | laat uit | liet uit |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | laten uitd | uitgelaten |
uitlaten \Prononciation ?\ pronominal
- Se prononcer.
- zich uitlaten over iets
- dire sa pensée, son opinion à propos de quelque chose
- zich uitlaten over iets
- S’étendre (sur).
- zich uitlaten over een onderwerp
- s’étendre, s’appesantir sur un sujet
- zich uitlaten over een onderwerp
Synonymes modifier
se prononcer
s’étendre sur
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]