vierkant
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
Adjectif modifier
vierkant \Prononciation ?\
- Carré (de forme carrée).
- deze flat is 60 vierkante meter.
- Cet appartement mesure 60 mètres carrés.
- deze flat is 60 vierkante meter.
Adverbe modifier
vierkant \Prononciation ?\
- Carrément, franchement.
- Het vierkant schutten
- L’éclusage en carré.
- Ik sta er vierkant achter.
- Je l’assume / approuve entèrement.
- Het vierkant schutten
Synonymes modifier
Nom commun modifier
vierkant \Prononciation ?\ neutre
- Carré (forme géométrique).
- Deze kamer meet vijf meter in het vierkant.
- Cette pièce mesure cinq mètres sur cinq.
- Deze kamer meet vijf meter in het vierkant.
Vocabulaire apparenté par le sens modifier
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,0 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
→ Prononciation manquante. (Ajouter)
- Pays-Bas : écouter « vierkant [Prononciation ?] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « vierkant [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]