Conjugaison:néerlandais/houden
- Cette annexe présente la conjugaison du verbe houden. Il est conjugué à l'aide de l'auxiliaire hebben.
Voix active | |||
---|---|---|---|
Modes impersonnels | |||
Infinitif (onbepaalde wijs) | |||
Forme courte | Forme longue | ||
Incomplet | Présent | houden | te houden |
Futur | zullen houden | te zullen houden | |
Complet | Présent | hebben gehouden | te hebben gehouden |
Futur | gehouden zullen hebben | gehouden te zullen hebben |
Participe (deelwoord) | |
---|---|
Participe présent (onvoltooid deelwoord) | Participe passé (voltooid deelwoord) |
houdend | gehouden |
Indicatif (aantonende wijs) | ||||
---|---|---|---|---|
Personne | Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd, abrégé o.t.t.) | Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd, abrégé v.t.t.) | ||
1re pers. sing. | ik | hou | ik | heb gehouden |
2e pers. sing. | jij, je | houdt | jij, je | hebt gehouden |
u (vouvoiement) | houdt | u (vouvoiement) | hebt/heeft gehouden | |
gij, ge | houdt | gij, ge | hebt gehouden | |
3e pers. sing. | hij, zij, het | houdt | hij, zij, het | heeft gehouden |
1re pers. pl. | wij, we | houden | wij, we | hebben gehouden |
2e pers. pl. | jullie | houden | jullie | hebben gehouden |
3e pers. pl. | zij, ze | houden | zij, ze | hebben gehouden |
Personne | Passé simple (onvoltooid verleden tijd, abrégé o.v.t.) | Plus-que-parfait (voltooid verleden tijd, abrégé v.v.t.) | ||
1re pers. sing. | ik | hield | ik | had gehouden |
2e pers. sing. | jij, je | hield | jij, je | had gehouden |
u (vouvoiement) | hield | u (vouvoiement) | had gehouden | |
gij, ge | hield | gij, ge | hadt gehouden | |
3e pers. sing. | hij, zij, het | hield | hij, zij, het | had gehouden |
1re pers. pl. | wij, we | hielden | wij, we | hadden gehouden |
2e pers. pl. | jullie | hielden | jullie | hadden gehouden |
3e pers. pl. | zij, ze | hielden | zij, ze | hadden gehouden |
Personne | Futur (onvoltooid, tegenwoordig en toekomende tijd, abrégé o.t.t.t.) | Futur antérieur (voltooid, tegenwoordig en toekomende tijd, abrégé v.t.t.t.) | ||
1re pers. sing. | ik | zal houden | ik | zal gehouden hebben |
2e pers. sing. | jij, je | zult/zal houden | jij, je | zult/zal gehouden hebben |
u (vouvoiement) | zult/zal houden | u (vouvoiement) | zult/zal gehouden hebben | |
gij, ge | zult houden | gij, ge | zult gehouden hebben | |
3e pers. sing. | hij, zij, het | zal houden | hij, zij, het | zal gehouden hebben |
1re pers. pl. | wij, we | zullen houden | wij, we | zullen gehouden hebben |
2e pers. pl. | jullie | zullen houden | jullie | zullen gehouden hebben |
3e pers. pl. | zij, ze | zullen houden | zij, ze | zullen gehouden hebben |
Conditionnel (voorwaardelijke wijs) | ||||
Personne | Conditionnel présent (onvoltooid verleden toekomende tijd, abrégé o.v.t.t.) | Conditionnel passé (voltooid verleden toekomende tijd, abrégé v.v.t.t.) | ||
1re pers. sing. | ik | zou houden | ik | zou gehouden hebben / zou hebben gehouden |
2e pers. sing. | jij, je | zou houden | jij, je | zou gehouden hebben / zou hebben gehouden |
u (vouvoiement) | zou/zoudt houden | u (vouvoiement) | zou/zoudt gehouden hebben / zou/zoudt hebben gehouden | |
gij, ge | zoudt houden | gij, ge | zoudt gehouden hebben / zoudt hebben gehouden | |
3e pers. sing. | hij, zij, het | zou houden | hij, zij, het | zou gehouden hebben / zou hebben gehouden |
1re pers. pl. | wij, we | zouden houden | wij, we | zouden gehouden hebben / zouden hebben gehouden |
2e pers. pl. | jullie | zouden houden | jullie | zouden gehouden hebben / zouden hebben gehouden |
3e pers. pl. | zij, ze | zouden houden | zij, ze | zouden gehouden hebben / zouden hebben gehouden |
Subjonctif (aanvoegende wijs) | ||||
---|---|---|---|---|
Note d’usage : Le subjonctif n’est pratiquement plus utilisé en néerlandais. Il ne subsiste que dans certaines situations (expressions, vœux, recettes, etc.) et ne s’utilise qu’à la troisième personne du singulier. | ||||
Personne | Présent | Passé | ||
3e pers. sing. | hij, zij, het, men | houde | hij, zij, het, men | hielde |
Impératif (gebiedende wijs) | |||
---|---|---|---|
2e pers. sing. | hou | ||
2e pers. sing. (vouvoiement) | houdt u | ||
1re pers. pl. | laten we houden | ||
2e pers. sing. | hou | ||
2e pers. sing. (vouvoiement) | houdt u |
Voix passive | |||
---|---|---|---|
Modes impersonnels | |||
Infinitif (onbepaalde wijs) | |||
Forme courte | Forme longue | ||
Incomplet | Présent | gehouden worden | gehouden te worden |
Futur | gehouden zullen worden | gehouden te zullen worden | |
Complet | Présent | gehouden zijn | gehouden te zijn |
Futur | gehouden zullen zijn | gehouden te zullen zijn |
Passif impersonnel (onpersoonlijke lijdende vorm) | ||
---|---|---|
Forme incomplète | Forme complète (finie) | |
Présent | er wordt gehouden | er is gehouden |
Passé | er werd gehouden | er was gehouden |
Futur | er zal gehouden worden | er zal gehouden zijn |
Conditionnel | er zou gehouden worden | er zou gehouden zijn |
Indicatif (aantonende wijs) | ||||
---|---|---|---|---|
Personne | Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd, abrégé o.t.t.) | Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd, abrégé v.t.t.) | ||
1re pers. sing. | ik | word gehouden | ik | ben gehouden |
2e pers. sing. | jij, je | wordt gehouden | jij, je | bent gehouden |
u (vouvoiement) | wordt gehouden | u (vouvoiement) | bent/is gehouden | |
gij, ge | wordt gehouden | gij, ge | zijt gehouden | |
3e pers. sing. | hij, zij, het | wordt gehouden | hij, zij, het | is gehouden |
1re pers. pl. | wij, we | worden gehouden | wij, we | zijn gehouden |
2e pers. pl. | jullie | worden gehouden | jullie | zijn gehouden |
3e pers. pl. | zij, ze | worden gehouden | zij, ze | zijn gehouden |
Personne | Passé simple (onvoltooid verleden tijd, abrégé o.v.t.) | Plus-que-parfait (voltooid verleden tijd, abrégé v.v.t.) | ||
1re pers. sing. | ik | werd gehouden | ik | was gehouden |
2e pers. sing. | jij, je | werd gehouden | jij, je | was gehouden |
u (vouvoiement) | werd gehouden | u (vouvoiement) | was gehouden | |
gij, ge | werdt gehouden | gij, ge | waart gehouden | |
3e pers. sing. | hij, zij, het | werd gehouden | hij, zij, het | was gehouden |
1re pers. pl. | wij, we | werden gehouden | wij, we | waren gehouden |
2e pers. pl. | jullie | werden gehouden | jullie | waren gehouden |
3e pers. pl. | zij, ze | werden gehouden | zij, ze | waren gehouden |
Personne | Futur (onvoltooid, tegenwoordig en toekomende tijd, abrégé o.t.t.t.) | Futur antérieur (voltooid, tegenwoordig en toekomende tijd, abrégé v.t.t.t.) | ||
1re pers. sing. | ik | zal gehouden worden | ik | zal gehouden zijn |
2e pers. sing. | jij, je | zult gehouden worden | jij, je | zult gehouden zijn |
u (vouvoiement) | zult gehouden worden | u (vouvoiement) | zult gehouden zijn | |
gij, ge | zult gehouden worden | gij, ge | zult gehouden zijn | |
3e pers. sing. | hij, zij, het | zal gehouden worden | hij, zij, het | zal gehouden zijn |
1re pers. pl. | wij, we | zullen gehouden worden | wij, we | zullen gehouden zijn |
2e pers. pl. | jullie | zullen gehouden worden | jullie | zullen gehouden zijn |
3e pers. pl. | zij, ze | zullen gehouden worden | zij, ze | zullen gehouden zijn |
Conditionnel (voorwaardelijke wijs) | ||||
Personne | Conditionnel présent (onvoltooid verleden toekomende tijd, abrégé o.v.t.t.) | Conditionnel passé (voltooid verleden toekomende tijd, abrégé v.v.t.t.) | ||
1re pers. sing. | ik | zou gehouden worden | ik | zou gehouden zijn |
2e pers. sing. | jij, je | zou gehouden worden | jij, je | zou gehouden zijn |
u (vouvoiement) | zou/zoudt gehouden worden | u (vouvoiement) | zou/zoudt gehouden zijn | |
gij, ge | zoudt gehouden worden | gij, ge | zoudt gehouden zijn | |
3e pers. sing. | hij, zij, het | zou gehouden worden | hij, zij, het | zou gehouden zijn |
1re pers. pl. | wij, we | zouden gehouden worden | wij, we | zouden gehouden zijn |
2e pers. pl. | jullie | zouden gehouden worden | jullie | zouden gehouden zijn |
3e pers. pl. | zij, ze | zouden gehouden worden | zij, ze | zouden gehouden zijn |