Néerlandais modifier

Étymologie modifier

De handelen, avec le préfixe be-.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik behandel behandelde
jij behandelt
hij, zij, het behandelt
wij behandelen behandelden
jullie behandelen
zij behandelen
u behandelt behandelde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben behandelend behandeld

behandelen \Prononciation ?\ transitif

  1. Manier, manipuler, manutentionner.
  2. Traiter, exposer, développer.
    • Onderwerpen behandelen.
      Examiner des sujets.
  3. Guérir, soigner.
    • Behandeld worden.
      Recevoir des soins.
    • De behandelend geneesheer.
      Le médecin traitant.
  4. (Droit) Instruire.
    • Behandeld worden.
      Se plaider.

Synonymes modifier

Dérivés modifier

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)