Néerlandais modifier

Étymologie modifier

 Composé de in et de nemen.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik neem in nam in
jij neemt in
hij, zij, het neemt in
wij nemen in namen in
jullie nemen in
zij nemen in
u neemt in nam in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben nemen ind ingenomen

innemen \Prononciation ?\ transitif

  1. Prendre.
    • een medicijn innemen
      ingérer un médicament
    • een stad innemen
      prendre une ville
    • veel plaats innemen
      occuper beaucoup de place
    • de derde plaats innemen
      occuper la troisième place
  2. rétrécir, rendre plus etroite
    • deze broek is te wijd, hij moet worden ingenomen

Synonymes modifier

ingérer
occuper

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

prendre une ville

Antonymes modifier

prendre une ville

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,5 % des Flamands,
  • 98,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]