Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé du verbe kneden avec le suffixe -baar.

Adjectif modifier

Forme Positif Comparatif Superlatif
Forme indéclinée kneedbaar
\ˈknet.bar\
kneedbaarder
\ˈknet.bar.dər\
kneedbaarst
\ˈknet.barst\
Forme déclinée kneedbare
\ˈknet.ba.rə\
kneedbaardere
\ˈknet.bar.də.rə\
kneedbaarste
\ˈknet.bar.stə\  
Forme partitive kneedbaars
\ˈknet.bars\
kneedbaarders
\ˈknet.bar.dərs\

kneedbaar \ˈknet.bar\

  1. Malléable.
    • Klei en deeg zijn kneedbaar.
      L’argile et la pâte sont malléables.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,1 % des Flamands,
  • 98,6 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]