Néerlandais modifier

Étymologie modifier

A rapprocher de l'anglais crimp, « gêner », « entraver ».

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik krimp kromp
jij krimpt
hij, zij, het krimpt
wij krimpen krompen
jullie krimpen
zij krimpen
u krimpt kromp
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn krimpend gekrompen

krimpen \kɾɪm.pǝː\

  1. Se rétrécir.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]