opzeggen
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Dérivé par préfixation de zeggen.
Verbe modifier
opzeggen \Prononciation ?\ transitif
- Réciter, déclamer.
- Een gedicht opzeggen
- Déclamer un poème
- Een gedicht opzeggen
- Résilier, annuler.
- Zijn vertrouwen in iemand opzeggen
- Retirer sa confiance à quelqu’un
- Met drie maanden opzeggen
- Donner un préavis de trois mois
- Een verbintenis opzeggen
- Résilier un engagement
- Een contract opzeggen
- Dénoncer, rompre un contrat
- Zijn vertrouwen in iemand opzeggen
- (Travail) Donner son congé.
- (Location) Donner congé (de).
- De huur van zijn kamer opzeggen
- Donner congé de sa chambre
- De huur van zijn kamer opzeggen
Synonymes modifier
réciter
résilier
donner son congé
donner congé
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,1 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « opzeggen [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]