praktijk
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Du latin practica.
Nom commun modifier
praktijk \pɾɑk.tɛjk\ féminin/masculin
- Pratique, mise en pratique.
- aan de praktijk getoetst
- au point
- in de praktijk een beroep leren
- apprendre un métier sur le tas
- aan de praktijk getoetst
- Clientèle.
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,2 % des Flamands,
- 99,6 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- Pays-Bas : écouter « praktijk [pɾɑk.tɛjk] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]