vaststellen
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Dérivé par préfixation de stellen.
Verbe modifier
vaststellen \Prononciation ?\ transitif
- Fixer, déterminer, arrêter.
Wij moeten de prijs voor de fiets nog vaststellen.
- Il nous faut encore fixer le prix du vélo.
Een termijn vaststellen.
- Fixer, impartir un délai.
Het aandeel vastetelllen dat iedereen toekomt.
- Déterminer la part qui revient à chacun.
- Constater.
De schade vaststellen.
- Constater les dégâts.
Ik stel alleen maar vast.
- Je ne fais que constater.
Synonymes modifier
- fixer
- constater
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,2 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- Pays-Bas : écouter « vaststellen [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]