aanbetaling
NéerlandaisModifier
ÉtymologieModifier
- Dérivé de aanbetalen, avec le suffixe -ing.
Nom commun Modifier
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | aanbetaling | aanbetalingen |
Diminutif | aanbetalinkje | aanbetalinkjes |
aanbetaling \ˈaːn.bəˌtaː.lɪŋ\ masculin
- Premier acompte, versement initial.
- Acompte.
- een aanbetaling doen
- verser un acompte
- een aanbetaling doen
- (Contrat) Arrhes.
Taux de reconnaissanceModifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 87,6 % des Flamands,
- 99,0 % des Néerlandais.
PrononciationModifier
- (Région à préciser) : écouter « aanbetaling [Prononciation ?] »
RéférencesModifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]