Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du verbe pennen (cheviller), avec l’adverbe aaneen (bout à bout).

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik pen aaneen pende aaneen
jij pent aaneen
hij, zij, het pent aaneen
wij pennen aaneen penden aaneen
jullie pennen aaneen
zij pennen aaneen
u pent aaneen pende aaneen
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aaneenpennend aaneengepend

aaneenpennen \Prononciation ?\ transitif

  1. (Menuiserie) Cheviller.