Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du verbe klampen (cramponner)

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik klamp aan klampte aan
jij klampt aan
hij, zij, het klampt aan
wij klampen aan klampten aan
jullie klampen aan
zij klampen aan
u klampt aan klampte aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aanklampend aangeklampt

aanklampen \Prononciation ?\ transitif

  1. Adresser la parole à, interpeller, parler à, aborder.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,7 % des Flamands,
  • 95,8 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]