Étymologie

modifier
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Présent Prétérit
ik wen aan wende aan
jij went aan
hij, zij, het went aan
wij wennen aan wenden aan
jullie wennen aan
zij wennen aan
u went aan wende aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben wennen aand aangewend

aanwennen pronominal

  1. S’habituer, s’accoutumer.

Synonymes

modifier

Antonymes

modifier

Vocabulaire apparenté par le sens

modifier

Prononciation

modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)