Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik los af loste af
jij lost af
hij, zij, het lost af
wij lossen af losten af
jullie lossen af
zij lossen af
u lost af loste af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben lossen afd afgelost

aflossen \Prononciation ?\ transitif

  1. Remplacer, tenir place de.
    • Elkaar aflossen achter het stuur.
      Se relayer au volant.
  2. Rembourser.
    • Vervroegd aflossen.
      Rembourser par anticipation.

Synonymes modifier

remplacer

rembourser

Dérivés modifier

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

remplacer

rembourser

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]