Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik rond af rondde af
jij rondt af
hij, zij, het rondt af
wij ronden af rondden af
jullie ronden af
zij ronden af
u rondt af rondde af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben ronden afd afgerond

afronden \Prononciation ?\ transitif

  1. Arrondir.
    • Naar beneden afronden.
      Arrondir vers le bas.
    • De prijzen worden op een euro afgerond.
      On arrondit les prix à l’euro.
  2. Terminer, achever, finir, finaliser, boucler.
    • Een gesprek afronden.
      Clore une discussion.
    • Hij moest nog even een paar zaken afronden.
      Il avait encore quelques affaires à régler.

Synonymes modifier

arrondir

terminer

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]