afspoelen

Néerlandais

Étymologie

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe

afspoelen \Prononciation ?\ transitif

	Présent	Prétérit
ik	spoel af	spoelde af
jij	spoelt af
hij, zij, het	spoelt af
wij	spoelen af	spoelden af
jullie	spoelen af
zij	spoelen af
u	spoelt af	spoelde af
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	afspoelend	afgespoeld

1. Rincer.
   • Met water afspoelen.

$*: Rincer à l’eau.

1. Débobiner.

Synonymes

rincer

• omspoelen
• spoelen
• wegspoelen

débobiner

• afwikkelen
• afwinden

Antonymes

débobiner

• opspoelen
• opwikkelen
• opwinden

Vocabulaire apparenté par le sens

rincer

• afwas
• bierglas

débobiner

• draadspoel
• haspel
• klos
• videoband

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par :

• 100,0 % des Flamands,
• 99,6 % des Néerlandais.

Prononciation

• Pays-Bas : écouter « afspoelen [Prononciation ?] »