Néerlandais modifier

Étymologie modifier

De doelen, avec le préfixe be-.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik bedoel bedoelde
jij bedoelt
hij, zij, het bedoelt
wij bedoelen bedoelden
jullie bedoelen
zij bedoelen
u bedoelt bedoelde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bedoelend bedoeld

bedoelen \Prononciation ?\ transitif

  1. Vouloir dire.
    • Ik bedoel....
      Je veux dire...
    • Hoe bedoelt u?
    • Comment l'entendez-vous?
  2. Viser (à), avoir en vue.
    • Het bedoelde gebruik van een machine/
      L’usage prévu d’une machine.
    • Dat was voor jou bedoeld.
      C'était pour toi.
    • Behoudens in de gevallen bedoeld bij art. 3.
      Sauf dans les cas prévus à l’art. 3.
    • De rechten bedoeld in artikel 4.
      Les droits visés dans l’article 4.

Dérivés modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,7 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]