Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de la particule inséparable be- et du verbe jagen.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik bejaag bejaagde
jij bejaagt
hij, zij, het bejaagt
wij bejagen bejaagden
jullie bejagen
zij bejagen
u bejaagt bejaagde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bejagend bejaagd

bejagen \Prononciation ?\ transitif

  1. Chasser.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 83,5 % des Flamands,
  • 87,6 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]