Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de la particule inséparable be- et du verbe knotten.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik beknot beknotte
jij beknot
hij, zij, het beknot
wij beknotten beknotten
jullie beknotten
zij beknotten
u beknot beknotte
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben beknottend beknot

beknotten \Prononciation ?\ transitif

  1. Limiter, restreindre.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 94,2 % des Flamands,
  • 92,1 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]