beroep
Étymologie
modifier- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
modifierberoep
Synonymes
modifierÉtymologie
modifier- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
modifierberoep \bə.ɾup\ het
- Profession, métier.
- (Droit) Appel.
- Beroep instellen.
- Interjeter appel.
- In hoger beroep.
- En appel.
- Het beroep op de uitputtingsregel.
- Le recours à la règle d’épuisement.
- In beroep gaan.
- Aller en appel, se pourvoir en appel.
- Beroep op het beleggend publiek.
- Appel public à l’épargne.
- Beroep instellen.
Dérivés
modifier- beroep in cassatie (pourvoi en cassation)
- beroepbaar
- beroepencode
- beroepengids
- beroepenspiegel
- beroepenvoorlichting
- beroeper
- beroeping
- beroeps
- beroepsaanduiding
- beroepsaansprakelijkheid
- beroepsastma
- beroepsbegeleidend
- beroepsbevolking
- beroepsblind
- beroepscentrale
- beroepscode
- beroepscrimineel
- beroepsdeformatie
- beroepseczeem
- beroepsethiek
- beroepsfotograaf (photographe professionnel)
- beroepsgeheim
- beroepsgoederenvervoer
- beroepsgroep
- beroepsgrond
- beroepshalve
- beroepshof
- beroepsjournalist
- beroepskader
- beroepskeuze
- beroepsklasse
- beroepskleding
- beroepskracht
- beroepsleger
- beroepsmatig
- beroepsmilitair
- beroepsmisdadiger
- beroepsmisvorming
- beroepsmogelijkheid
- beroepsofficier
- beroepsonderwijs
- beroepsongeval
- beroepsopleiding
- beroepsorgaan
- beroepsorganisatie
- beroepspraktijk
- beroepsprocedure
- beroepsprofiel
- beroepsrecht
- beroepsrechter
- beroepsrenner
- beroepsrijder
- beroepsscheepvaart
- beroepsscholing
- beroepsschool
- beroepsschrijver
- beroepssoldaat
- beroepsspeler
- beroepssport
- beroepssporter
- beroepsstructuur
- beroepstaal
- beroepstak
- beroepstermijn
- beroepsvaart
- beroepsverbod
- beroepsvereniging
- beroepsvervoer
- beroepsvervoerder
- beroepsvoetballer
- beroepsvoorlichting
- beroepszaak
- beroepsziekte
- cassatieberoep
- hof van beroep (cour d’appel)
- hoofdberoep
- knelpuntberoep
- vertrouwensberoep
Forme de verbe
modifierberoep \Prononciation ?\
- Première personne du singulier du présent de beroepen.
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,1 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « beroep [bə.ɾup] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « beroep [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]