Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de la particule inséparable “be” et du verbe “schimmelen”.

Verbe modifier

beschimmelen intransitif

Présent Prétérit
ik beschimmel beschimmelde
jij beschimmelt
hij, zij, het beschimmelt
wij beschimmelen beschimmelden
jullie beschimmelen
zij beschimmelen
u beschimmelt beschimmelde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben beschimmelend beschimmeld
  1. Moisir.

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,0 % des Flamands,
  • 99,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]