Étymologie

modifier
Composé de la particule inséparable “be” et du verbe “vestigen”.
Présent Prétérit
ik bevestig bevestigde
jij bevestigt
hij, zij, het bevestigt
wij bevestigen bevestigden
jullie bevestigen
zij bevestigen
u bevestigt bevestigde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bevestigend bevestigd

bevestigen \Prononciation ?\ transitif

  1. Fixer, attacher.
    • ik moet een lamp aan het stuur van mijn fiets bevestigen
      il me faut fixer une lampe au guidon de mon vélo
  2. Confirmer, certifier, renforcer, corroborer.
    • Een belangrijke stap voorwaarts was de ontdekking van primaire kleuren; de wetenschap bevestigde wat schilders altijd al hebben geweten: dat iedere kleur kan gemaakt worden door menging van rood, blauw en geel. — (Kleur, traduit de l'anglais par J. Walraven, Zomze & Keuning - Ede, 1981, page 48. → lire en ligne)
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
    • mijn mening wordt hierdoor bevestigd
      ceci confirme mon opinion
    • op mijn vraag bevestigde hij dat hij er geweest was
      il répondit en confirmant qu’il y était allé
  3. Ratifier, entériner.
    • een vonnis bevestigen
      confirmer un jugement
    • dit feit moet onder eed bevestigd worden
      ce fait sera attesté sous serment
    • overeenkomsten bevestigen
      entériner des accords
  4. (Informatique) Valider.

Synonymes

modifier

fixer

confirmer

ratifier

valider

Dérivés

modifier

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,1 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]