bezwaar
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- (Date à préciser) Du verbe bezwaren, « peser sur ».
Nom commun modifier
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | bezwaar | bezwaren |
Diminutif | bezwaartje | bezwaartjes |
bezwaar \bə.zʋa:ɾ\ neutre
- Objection, obstacle, inconvénient, désavantage.
- bezwaar maken
- émettre des réserves
- bezwaren aantekenen
- émettre des objections
- aan iemands bezwaren tegemoet komen
- tenir compte des objections de quelqu’un
- laat dat geen bezwaar zijn
- qu’à cela ne tienne
- bezwaar maken
Synonymes modifier
Forme de verbe modifier
bezwaar \bə.zʋa:ɾ\
- Première personne du singulier du présent de bezwaren.
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,4 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- \bə.zʋa:ɾ\
- Pays-Bas : écouter « bezwaar [bə.zʋaːɾ] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]