Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de l´adverbe “bijeen” et du verbe “komen”.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik - -
jij -
hij, zij, het -
wij komen bijeen kwamen bijeen
jullie komen bijeen
zij komen bijeen
u - -
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn komen bijeend bijeengekomen

bijeenkomen intransitif

  1. Se réunir.

Synonymes modifier

Quasi-synonymes modifier

Dérivés modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,7 % des Flamands,
  • 98,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]