Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de binnen (« à l’intérieur de ») et de band (« pneu »).

Nom commun modifier

Nombre Singulier Pluriel
Nom binnenband binnenbanden
Diminutif binnenbandje binnenbandjes

binnenband masculin

  1. Chambre à air.
    • Gister reed ik door glas, maar alleen mijn buitenband is beschadigd. Aan mijn binnenband zie je niks, dus ik kan nog gewoon fietsen.
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,2 % des Flamands,
  • 98,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Voir aussi modifier

  • binnenband sur l’encyclopédie Wikipédia (en néerlandais)  

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]