Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de l'adverbe “binnen” et du verbe “krijgen”.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik krijg binnen kreeg binnen
jij krijgt binnen
hij, zij, het krijgt binnen
wij krijgen binnen kregen binnen
jullie krijgen binnen
zij krijgen binnen
u krijgt binnen kreeg binnen
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben krijgen binnend binnengekregen

binnenkrijgen transitif

  1. Recouvrer.

Synonymes modifier

Prononciation modifier