Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Composé de door et klieven.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik klief door kliefde door
jij klieft door
hij, zij, het klieft door
wij klieven door kliefden door
jullie klieven door
zij klieven door
u klieft door kliefde door
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben klieven doord doorgekliefd
Présent Prétérit
ik doorklief doorkliefde
jij doorklieft
hij, zij, het doorklieft
wij doorklieven doorkliefden
jullie doorklieven
zij doorklieven
u doorklieft doorkliefde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben doorklievend doorkliefd

doorklieven transitif

  1. Fendre, cliver, diviser (un diamant etc.).
  2. (Peu usité) Traverser, fendre (l’atmosphère, la mer etc.).
    • een meteoriet doorklieft de dampkring
      une météorite traverse l'atmosphère.

Synonymes modifier

fendre

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,0 % des Flamands,
  • 93,1 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]