Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français explorer.

Verbe modifier

exploreren transitif

Présent Prétérit
ik exploreer exploreerde
jij exploreert
hij, zij, het exploreert
wij exploreren exploreerden
jullie exploreren
zij exploreren
u exploreert exploreerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben explorerend geëxploreerd
  1. Examiner, explorer, fouiller, rechercher, reconnaître.

Anciennes orthographes modifier

Synonymes modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 95,1 % des Flamands,
  • 95,8 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]