Néerlandais modifier

Étymologie modifier

(Date à préciser)  Composé de gereedschap (« outil »), -s- et kist (« caisse »), littéralement « caisse à outils ».

Nom commun modifier

Nombre Singulier Pluriel
Nom gereedschapskist gereedschapskisten
Diminutif gereedschapskistje gereedschapskistjes
 
Een oude gereedschapskist (1)

gereedschapskist \Prononciation ?\ féminin/masculin

  1. Boite à outils, coffret pour protéger et transporter des outils.
    • Een kleine werkbank en een gereedschapskist mogen met het oog op kleine reparaties en het schoonmaken van onderdeelen niet ontbreken. — (P.H. Scheltema, « Automobiel-Garages I » dans De Opmerker, année 44, n° 40, le 2 octobre 1909).
  2. (Sens figuré) Ensemble d'actions ou de moyens possibles pour affronter un problème.
    • Premier Mark Rutte en minister Hugo de Jonge (Volksgezondheid) kondigden vorige week onder meer aan een avondklok te overwegen, maar die maatregel lijkt vooralsnog in de gereedschapskist te blijven liggen, melden bronnen tegenover NU.nl. — (« Kabinet wacht laatste cijfers af voordat besluit over avondklok valt » dans NU.nl, le 9 novembre 2020 → lire en ligne)

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]