Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé de tuig, avec le préfixe ge- et le suffixe -en → voir zeugen de même sens en allemand.

Verbe modifier

getuigen \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik getuig getuigde
jij getuigt
hij, zij, het getuigt
wij getuigen getuigden
jullie getuigen
zij getuigen
u getuigt getuigde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben getuigend getuigd
  1. Témoigner, attester, déclarer.
  2. (Intransitif) Déposer, servir de témoin, porter témoignage.

Synonymes modifier

Forme de nom commun modifier

getuigen \Prononciation ?\

  1. Pluriel de getuige

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,1 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]