Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du français illustrer.

Verbe modifier

illustreren transitif

Présent Prétérit
ik illustreer illustreerde
jij illustreert
hij, zij, het illustreert
wij illustreren illustreerden
jullie illustreren
zij illustreren
u illustreert illustreerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben illustrerend geïllustreerd
  1. Illustrer.

Anciennes orthographes modifier

Synonymes modifier

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,2 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]