Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Dérivé par préfixation de breken.

Verbe modifier

inbreken \Prononciation ?\ intransitif

Présent Prétérit
ik breek in brak in
jij breekt in
hij, zij, het breekt in
wij breken in braken in
jullie breken in
zij breken in
u breekt in brak in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben/zijn breken ind ingebroken
  1. Cambrioler
    • Er is alweer bij ons ingebroken.
      Nous avons encore été cambriolés.
  2. (Informatique) Pirater.
    • Hij brak in op duizenden computers.
      Il avait piraté des milliers d’ordinateurs.

Synonymes modifier

cambrioler
pirater

Vocabulaire apparenté par le sens modifier

cambrioler

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]