Néerlandais modifier

Étymologie modifier

 Composé de in et de krimpen.

Verbe 1 modifier

Présent Prétérit
ik krimp in kromp in
jij krimpt in
hij, zij, het krimpt in
wij krimpen in krompen in
jullie krimpen in
zij krimpen in
u krimpt in kromp in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben/zijn krimpen ind ingekrompen

inkrimpen \Prononciation ?\ transitif ou intransitif

  1. Rétrécir, contracter, réduire.
    • Zijn behoeften inkrimpen.
      Réduire ses besoins.
  2. (Intransitif) Rétrécir (devenir plus petit).
    • Dit kledingstuk zal in de was inkrimpen.
      Ce vêtement rétrécira au lavage.
    • (Technique) Het inkrimpen (van plastic).
      La rétraction (du plastique).

Synonymes modifier

sens intransitif

Antonymes modifier

Apparentés étymologiques modifier

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,8 % des Flamands,
  • 98,1 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]