Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik polder in polderde in
jij poldert in
hij, zij, het poldert in
wij polderen in polderden in
jullie polderen in
zij polderen in
u poldert in polderde in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben polderen ind ingepolderd

inpolderen \Prononciation ?\ transitif

  1. Poldériser, transformer en polder.
    • in Nederland is een groot deel van het IJsselmeer ingepolderd
      aux Pays-Bas, une grande partie de l’IJsselmeer est poldérisée

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 84,3 % des Flamands,
  • 96,5 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]