inspelen
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
Verbe modifier
| Présent | Prétérit | |
|---|---|---|
| ik | speel in | speelde in |
| jij | speelt in | |
| hij, zij, het | speelt in | |
| wij | spelen in | speelden in |
| jullie | spelen in | |
| zij | spelen in | |
| u | speelt in | speelde in |
| Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
| hebben | spelen ind | ingespeeld |
inspelen \Prononciation ?\ transitif ou intransitif
- (Musique) Travailler, essayer.
- een piano inspelen
- travailler un piano
- (Sens figuré) ingespeeld zijn op
- être rodé à
- (Sens figuré) hij is ingespeeld op onze methodes
- il a été rodé à nos méthodes
- een piano inspelen
- Miser sur, tabler sur.
- Anticiper, se préparer, réagir.
- S’aligner sur, se conformer à, s’adapter à
- inspelen op de behoeften van de consument
- satisfaire les besoins du consommateur
- inspelen op de behoeften van de consument
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,2 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « inspelen [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]