Espagnol modifier

Forme de verbe modifier

Voir la conjugaison du verbe meter
Indicatif Présent (yo) meten
(tú) meten
(vos) meten
(él/ella/usted) meten
(nosotros-as) meten
(vosotros-as) meten
(os) meten
(ellos-as/ustedes) meten
Imparfait (yo) meten
(tú) meten
(vos) meten
(él/ella/usted) meten
(nosotros-as) meten
(vosotros-as) meten
(os) meten
(ellos-as/ustedes) meten
Passé simple (yo) meten
(tú) meten
(vos) meten
(él/ella/usted) meten
(nosotros-as) meten
(vosotros-as) meten
(os) meten
(ellos-as/ustedes) meten
Futur simple (yo) meten
(tú) meten
(vos) meten
(él/ella/usted) meten
(nosotros-as) meten
(vosotros-as) meten
(os) meten
(ellos-as/ustedes) meten

meten \ˈme.ten\

  1. Troisième personne du pluriel du présent de l’indicatif de meter.

Prononciation modifier

Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik meet mat
jij meet
hij, zij, het meet
wij meten maten
jullie meten
zij meten
u meet mat
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben metend gemeten

meten \me.tǝⁿ\

  1. Mesurer.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]