Néerlandais modifier

Étymologie modifier

Du nom muilkorf.

Verbe modifier

Présent Prétérit
ik muilkorf muilkorfde
jij muilkorft
hij, zij, het muilkorft
wij muilkorven muilkorfden
jullie muilkorven
zij muilkorven
u muilkorft muilkorfde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben, zijn muilkorvend gemuilkorfd

muilkorven \Prononciation ?\ transitif

  1. Museler, mettre une muselière (à un animal).
  2. (Sens figuré) Museler, bâillonner (quelqu’un).

Forme de nom commun modifier

muilkorven \Prononciation ?\

  1. Pluriel de muilkorf.

Taux de reconnaissance modifier

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,1 % des Flamands,
  • 98,5 % des Néerlandais.

Prononciation modifier

Références modifier

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]