naargelang
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Conjonction modifier
naargelang \Prononciation ?\
- À mesure que.
- Al naargelang dat.
- (Au fur et) à mesure que.
- Naargelang iemands geestelijke horizon ruimer wordt, neemt zijn bescheidenheid toe.
- À mesure que l’horizon intellectuel d’une personne s’élargit, sa modestie va croissant.
- Al naargelang dat.
Préposition modifier
naargelang \Prononciation ?\
- Suivant.
- Naargelang van de omstandigheden.
- Suivant, selon les circonstances.
- Naargelang uw aankopen.
- Au prorata de vos achats.
- Ieder betaalt naar gelang (van) zijn vermogen.
- Chacun paie en proportion de sa fortune.
- Geld uitgeven naargelang de behoefte.
- Dépenser de l’argent au fur et à mesure des besoins.
- Naargelang van de omstandigheden.
Synonymes modifier
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 97,9 % des Flamands,
- 85,7 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- \nar.ɣə.ˈlɑŋ\
- (Région à préciser) : écouter « naargelang [nar.ɣə.'lɑŋ] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]