ontpitten
Néerlandais modifier
Étymologie modifier
Verbe modifier
ontpitten \Prononciation ?\ transitif
- Enlever le noyau de (dénoyauter, égrener, énucléer).
- Deze olijven zijn ontpit en gevuld met stukjes ansjovis.
- Ces olives ont été dénoyautées et emplies de petits morceaux d’anchois.
- Deze olijven zijn ontpit en gevuld met stukjes ansjovis.
Taux de reconnaissance modifier
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,2 % des Flamands,
- 96,2 % des Néerlandais.
Prononciation modifier
- (Région à préciser) : écouter « ontpitten [Prononciation ?] »
Références modifier
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]